Zaterdag 18 maart treedt het Matangi kwartet op in Jisp. Dit kwartet is een van de meest veelzijdige strijkkwarten van de internationale muziekwereld. In 1999 verwekt in de schoot van het Koninklijk Conservatorium Den Haag, viert het kwartet in 2024 haar 25-jarig bestaan. Bekijk een video!
Na een gedegen opleiding heeft Matangi zich nooit tot de traditie beperkt. Daarvoor zijn de musici stuk voor stuk te zelfstandig en eigenzinnig.
Matangi combineert grote liefde en respect voor de strijkkwartethistorie met een tomeloze nieuwsgierigheid naar nieuwe muziek en nieuwe vormen. Dit uit zich ook in de samenwerkingspartners: klassieke pianisten, maar ook jazz-musici. Daarbij bespeelt Matangi niet alleen de traditionele concertzaal, de plek van Matangi is daar waar nieuwsgierigheid, passie en vriendschap is. De Jisperkerk past hier goed bij. Lees meer over dit kwartet.
Het Matangi kwartet speelt met Nikola Meeuwsen het pianokwintet van Schumann. Nikola heeft al heel wat prijzen gewonnen. In augustus jl. werd het de Grachtenfestivalprijs overhandigd. “Zijn gedachtengang is pure poëzie. Hij lijkt de tijd stil te zetten en heeft een fenomenaal gevoel voor timing. Met zijn spel geeft hij een inkijkje in zijn ziel”, aldus het juryrapport.
Naast Schumann staan Beethoven en Mendelssohn op het programma. Een mooie kans om, zo dicht bij huis, dit internationaal bekende kwartet te beleven.
Programma
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
Strijkkwartet nr. 10 in Es op. 74 (‘Harfenquartett’)
1. Poco Adagio – Allegro
2. Adagio ma non troppo
3. Presto – attaca
4. Allegretto con variazioni
Felix Mendelssohn-Bartholdy (1809-1847)
Strijkkwartet nr. 1 in Es op. 12
1. Adagio non troppo – Allegro non tardante
2. Canzonetta: Allegretto
3. Andante espressivo – attaca
4. Molto allegro e vivace
PAUZE
Robert Schumann (1810-1856
Kwintet voor piano en strijkkwartet in Es op. 44
1. Allegro brilliante
2. In modo d’una Marcia. Un poco largamente – Agitato
3. Scherzo molto vivace
4. Allegro, ma non troppo
Ludwig van Beethoven
Strijkkwartet nr. 10 in Es op. 74 (‘Harfenquartett’)
Inkijkje in de ziel van Beethoven
Beethoven heeft zijn eerste strijkkwartetten gecomponeerd in de jaren 1798-1800. Ze zijn uitgegeven onder opusnummer 18. Het zestal ademt de geest van Haydn en Mozart, maar zo nu en dan treden wel de typisch Beethoveniaanse trekjes op: dwarse ritmes, gecompliceerde doorwerkingen, thema’s uitbenen tot een motiefje overblijft, en dat weer gebruiken voor iets nieuws. Hierna heeft Beethoven het genre een tijd laten liggen, tot hij in de jaren 1805/1806 zijn op. 59 uitgeeft: de zogeheten Rasumowsky-kwartetten. Aan alles is te merken dat de componist in die paar jaar een hele ontwikkeling heeft doorgemaakt, en voor zover hij ooit door terughoudendheid gehinderd werd zijn muzikale ideeën aan de wereld te tonen, hij die nu geheel heeft afgelegd. Daardoor krijgen zijn werken steeds meer het karakter van een inkijkje in de ziel van de romanticus. Hanteerde de ‘klassieke’ componist een toolkit van melodische, harmonische en ritmische gereedschappen om bij de luisteraar bepaalde gevoelens op te wekken, hier zijn de emoties van de componist zelf het onderwerp. Hij bekijkt die van alle kanten, onderwerpt ze aan zijn eigen visie op de werkelijkheid, en wat de luisteraar er van vindt, is zijn zaak niet meer.
Beethoven als romantische classicus
Op. 74 ligt in het verlengde van deze ontwikkeling. Dit kwartet werd geschreven in 1809, en hoort bij de laatste jaren van Beethovens middenperiode. In zijn werken die daarna volgen zal hij zich nog meer de romantische classicus tonen.
De bijnaam van Harp-kwartet is toe te schrijven aan de pizzicato (getokkelde) passages in het eerste deel. Vrijwel direct na de langzame introductie valt dat al op, en verderop komt dat een aantal malen terug. Beethoven schrijft hier minder contrapuntisch dan in zijn eerdere kwartetten. De nadruk ligt meer op de samenklanken dan op het samenspel tussen de afzonderlijke stemmen.
Dat geldt ook voor het tweede deel. De modulaties van de ene naar de andere toonsoort zijn opvallend, maar niet schokkend. Het stuk ademt een overwegend vriendelijke sfeer, maar blijft weg van sentimentaliteit.
Verbeeld je een landschap met rotsformaties
Het Presto roept door zijn grote sprongen beelden op van een landschap met rotsformaties en diepe kloven. Het gaat zonder overgang over in het laatste deel, een melodie met variaties. Dat is een graag door Beethoven gebruikte vorm. In de eerste en de vierde variatie zijn de vier instrumenten van het kwartet gelijkwaardig, maar in de tweede variatie mag de alt de melodie voeren, in de derde spelen de tweede viool en de cello de hoofdrol, en in de vijfde mag de eerste viool schitteren. De zesde variatie wordt gekenmerkt door een koppig triolenritme bij de cello, onder de achtstenbeweging van de overige instrumenten. Deze variatie gaat zonder onderbreking over in de finale, waarbij de eerste viool, en later de tweede en de alt samen het ritme van triolen overnemen. Aan het eind wordt het tempo hoger en het eindigt met een unisono in zestienden en een paar zachte akkoorden.
Felix Mendelssohn-Bartholdy
Strijkkwartet nr. 1 in Es op. 12ranz Schubert, Grand Rondeau in A op. 107, D951
Wonderkind, net als Mozart
Mozart het wonderkind kent iedereen. Maar Mendelssohn was op zeer jonge leeftijd niet minder begaafd. En hij kreeg kansen. Zijn vader was een vermogend bankier en er was dan ook een huisorkestje om mee te experimenteren voor de kleine Felix en zijn zus Fanny.
Pianist, violist, componist
Hoewel de bekendheid van Mendelssohn als uitvoerend musicus vooral berustte op zijn virtuoze pianospel speelde hij zeker niet onverdienstelijk viool. Toen hij elf jaar oud was, en al enkele jaren les had gehad van Eduard Rietz, vond laatstgenoemde het tijd dat zijn pupil in een strijkkwartet zou gaan spelen. Daardoor leerde hij goed de kwartetten van Haydn en Mozart kennen. Aangezien de jongen toen al componeerde duurde het niet lang of het eerste strijkkwartet vloeide uit zijn pen. In 1829 schreef hij, grotendeels tijdens een succesvolle tournee door Engeland, zijn derde kwartet, dat werd uitgegeven als op. 12. (Op. 13 is ook een strijkkwartet, maar dat werd twee jaar eerder geschreven.) Hij droeg het stiekem op aan een meisje waar hij verliefd op was, maar van wie de vader had verboden contacten met deze Joodse jongeman te onderhouden, ene Betty Pistor.
Het werk, in dezelfde toonsoort als het Harp-kwartet van Beethoven, begint met een langzame introductie, die wel wat doet denken aan die van dit kwartet. Typerend voor Mendelssohn is echter dat hij geen hoekig scherzo als derde deel schrijft, maar een liefelijke canzonetta. Opvallend is verder dat de componist thema’s uit eerdere delen verderop terug laat komen. Tot in de levendige finale komen motiefjes uit de introductie terug.
Robert Schumann
Kwintet voor piano en strijkkwartet in Es op. 44
Florestan en Eusebius
‘Zwei seelen wohnen, ach in meine Brust!’. Als er één componist was op wie deze uitspraak uit Goethe’s Faust van toepassing was, was het Robert Schumann. Hij wist dat zelf en gaf er literair en muzikaal gestalte aan in de figuren van Florestan en Eusebius:
‘Florestan den Wilden,
Eusebius den Milden,
Tränen und Flammen
Nimm sie zusammen
In mir beide
Den Schmerz und die Freude.’
schreef hij aan Clara Wieck, zijn toen nog toekomstige vrouw.
Florestan en Eusebius komen letterlijk terug in een aantal van Schumanns pianowerken, maar ook in de andere wat grotere stukken zijn ze te onderkennen.
Gemis van zijn vrouw Clara
De kamermuziek van Schumann is minder bekend dan zijn talloze pianostukken, liederen en zijn vier symfonieën, maar ze vormt een wezenlijk deel van zijn oeuvre. Met name in het jaar 1842 schreef hij zijn voornaamste werken in dit genre. Het was na een depressieve periode, waarin hij zijn Clara miste. Zij was op tournee als pianovirtuoos, en haar afwezigheid viel Robert zwaar.
Eerbetoon aan Mendelssohn
Mét zijn vrouw kwam ook zijn energie weer terug en hij toog aan het werk. In zeven weken tijd componeerde hij de drie strijkkwartetten op. 41, die hij opdroeg aan Mendelssohn, een pianokwartet op. 47, en het pianokwintet op 44.
Het laatste werk ontwierp hij in vijf dagen tijd, en voltooide het in twee weken. Hij liet het zien aan Mendelssohn, en in de huiselijke kring werd het doorgespeeld, Mendelssohn achter de piano. Laatstgenoemde was niet content met een deel van het Scherzo, en Schumann nam zich de kritiek ter harte: hij herschreef een stuk ervan, waardoor het inderdaad opknapte.
Het hele werk van vier delen – het mooi uitgesponnen Allegro brilliante, de treurmars, het volksliedachtige scherzo en de naar het einde toewerkende finale – wordt bijeen gehouden door een reeks terugkerende elementen. Denk aan ritmische motiefjes, harmonische reeksen en de opvallende vallende kwint. Op het hoogtepunt van de finale combineert Schumann de inleidende thema’s van het eerste en het laatste deel en bereikt zo het adembenemende slot.