Het is de vierde of vijfde keer dat Pauline Oostenrijk in Jisp speelt. In alle gevallen tovert Pauline met de hobo. Dit jaar komt ze met Mette Laugs (fagot) en David Jansen (klavecimbel). Het ensemble staat in wisselende bezetting op het podium mede daardoor belooft het een zeer gevarieerd concert te worden.
Barok en muziek van nú
Bij hobo, fagot en klavecimbel denk je natuurlijk allereerst aan barokmuziek. De mooiste sonates en triosonates uit de Franse en Duitse Barok staan op dit programma. Maar hobo en fagot lenen zich ook geweldig voor de muziek van nu. Daarom worden de oude meesters voor even afgewisseld met de virtuoze, humoristische Serenade van Cor de Groot (1914-1993).
Bekijk het programma en lees de boeiende achtergrond informatie over deze componisten.
Solo-CD
Pauline Oostenrijk heeft dit jaar een solo CD uitgebracht. Op ‘The Notes are Swallows’ bezingt Pauline op hobo én piano de poëzie die mens en natuur verbindt. Zij is een veelzijdige musicus met een grote liefde voor poézie. Bekijk de video hieronder en lees het interview in het NRC.
Zaterdag 24 oktober treedt het ensemble twee keer op om 16.30 uur en 20.00 uur voor een publiek van maximaal 30 personen per optreden. Wij volgen de richtlijnen van het RIVM. Lees de uitgebreide corona maatregelen die wij treffen.
Programma
Pauline Oostenrijk, Mette Laugs en David Jansen spelen:
Joseph Bodin de Boismortier (1689-1755), Triosonate in e opus 37/2
Allegro
Adagio
Allegro
Johann Sebastian Bach (1685-1750), Sonate BWV 1020 (hobo /klavecimbel)
Allegro
Adagio
Allegro
François Couperin (1668-1733)
Quatrième Prélude uit L’Art de toucher le Clavecin
Le Tic-Toc-Choc, ou les Mallotins (Rondeau)
La Raphaéle
La Ménetou (Rondeau)
Cor de Groot (1914-1993), Serenade (hobo /fagot)
Allegro non troppo
Andante con fantasia
Allegretto
Presto
Joseph Bodin de Boismortier, Triosonate in a opus 37/5, PB 440
Vivace
Largo
Allegro
Het programma duurt een uur en er is geen pauze.
Wist u dat Cor de Groot een virtuoze pianist was die het gebruik van zijn rechter is verloren? Lees meer over de componisten van dit concert.
Joseph Bodin de Boismortier
Joseph Bodin de Boismortier was een tijdgenoot van Bach, maar componeerde in een totaal andere omgeving. Bach is zijn leven lang in dienst geweest van allerlei broodheren, adellijke en kerkelijke, maar De Boismortier was zo ongeveer de eerste componist die als kleine zelfstandige werkte. Hij kreeg zelfs een licentie om drukplaten met muziek erop te mogen maken en die af te drukken. Het legde hem geen windeieren, want zijn muziek was in Frankrijk althans mateloos populair. Zijn oeuvre omvat allerlei soorten werken, van opera’s en balletten tot duetten voor twee fluiten. Zijn 37ste opus – een ongekend hoog aantal voor die tijd; zelfs productieve componisten als Händel kwam niet verder dan zeven – bevat een zestal triosonates.
Nr. 2 is geschreven voor fluit, of hobo, of viool, en gamba, of fagot of cello, en Basso Continuo. Juist nu het stuk op hobo en fagot wordt uitgevoerd komen de gestoten nootjes uit het eerste deel mooi tot hun recht. Het adagio start in G groot. De linkerhand van de klavecimbelpartij zorgt echter voor een harmonisch verloop dat uitkomt op een arpeggio gespeeld B groot akkoord. Dat schept verwachting voor het slotdeel, dat weer in e klein begint. Het is een speels slotdeel in een snelle 2/4-maat, met veel tertsparallellen en imitaties.
Spelen met ritmes
Nr. 5 van de triosonates op. 37 staat in a klein, en kan qua bezetting op dezelfde manier worden ingevuld als nr. 2. Het eerste deel heeft een steeds terugkerend motief van gebroken drieklanken, afgewisseld met dalende guirlandes van snelle noten. Het Largo begint in C-groot, maar werkt via allerlei harmonische wendingen toe naar een slotakkoord in E groot, waardoor de overgang naar a klein in het laatste deel weer logisch is. In dit Allegro speelt De Boismortier met ritmes. Hop-figuurtjes, lange noten en triolen wisselen elkaar met en souplesse die kenmerkend zou blijven voor de Franse muziek. Wanneer je denkt dat het slot daar is, plakt hij er nog een stukje in A groot aan vast, waarna een kort stukje van het mineur gedeelte herhaald wordt tot het slot.
Johann Sebastian Bach
Met deze ontzettend leuke sonate is iets bijzonders aan de hand. Voer voor musicologen!
De sonate wordt veelal uitgegeven als BWV 1020, dus als werk van Johann Sebastian Bach (JS), de vader van Carl Philipp Emanuel (CPE). De eerste uitgave dateert van 1860, in een soort aanhangsel bij een complete Bach-uitgave. Van de sonate zijn twee handschriften beschikbaar, maar die zijn duidelijk niet door JS geschreven. In de nalatenschap van ene Johann Gottfried Schicht (1753-1823), een verre opvolger van JS als cantor van de Thomaskirche in Leipzig, zat er een van, met als titel SONATA del Sig. Bach. Het tweede handschrift bevond zich bij Brahms. Deze componist was zeer geïnteresseerd in oude handschriften en bezat een hele verzameling, zowel van JS als van CPE. Het lastige is dat het werk zeker kenmerken van JS vertoont, qua stemvoering en opbouw. Anderzijds bevat met name het adagio duidelijk de trekken van CPE, die er op uit was ‘vornehmlich das Herz zu rühren’. En natuurlijk is bekend dat CPE zijn complete muzikale opleiding bij JS heeft genoten. Tegenwoordig wordt veelal aangenomen dat deze sonate inderdaad van CPE is, maar dan een jeugdwerk. Dat verklaart het beste de stijl van het stuk.
Een andere moeilijkheid betreft de bezetting. De beide handschriften geven duidelijk aan dat het een sonate voor viool en obligaat klavier is. De vioolpartij echter bevat geen enkel element waaruit blijkt dat de viool het enig mogelijke instrument voor deze sonate is, geen dubbelgrepen, geen noten die alleen op de G-snaar kunnen worden uitgevoerd e.d. Er is dus geen enkel beletsel om het op een ander melodie-instrument te spelen, bijvoorbeeld op de fluit of – in dit geval – de hobo.
François Couperin
Couperin publiceerde L’Art de toucher le Clavecin als een soort leerboek over de manier om klavecimbel te spelen, en dan toegespitst op zijn eigen Pièces de Clavecin, die hij enkele jaren daarvoor had uitgegeven. Het bevat veel aanwijzingen over bijvoorbeeld versieringen en dergelijke die elke hedendaagse klavecinist ter harte neemt, niet alleen bij het spelen van muziek van Couperin, maar ook bij die van andere componisten. Het leerboek bevat ook een achttal preludes, stemmingsstukken, waarvan deze avond de vierde klinkt. De overige stukjes zijn afkomstig uit de tweede bundel Pièces de Clavecin, het virtuoze Le Tic-Toc-Choc, wat op een piano – één klavier – nauwelijks te spelen is, het meer poëtische La Raphaéle, en het aardige rondo La Ménétou.
Cor de Groot
Cor de Groot is vooral bekend geworden als de virtuoze pianist, die eind jaren vijftig het gebruik van zijn rechterhand verloor, en na jaren weer aan spelen met beide handen toekwam, naar zijn zeggen door acupunctuur.
Hij stond bekend als Chopinspecialist. Zeer de moeite waard is de dubbel-cd die hij in 1988 op de historische Pleyel in het Haags Gemeentemuseum opnam met mazurka’s van Chopin. Overigens was de eigentijdse muziek hem niet vreemd en speelde hij ook tal van wereldpremières. Hij moest wel, want veel stukken werden van Nederlandse en buitenlandse componisten aan hem opgedragen. Dat hij zelf ook componeerde – en niet alleen voor zijn eigen instrument – is minder bekend. Zo schreef hij een concert voor twee hobo’s en orkest – voor Jaap en Haakon Stotijn – en een fluitconcert, en dus ook een vrolijke serenade voor hobo en fagot.