Zaterdag 21 oktober spelen violiste Sarah Kapustin en pianiste Shuann Chai in Jisp. Zij spelen een gevarieerd programma met werken van Mozart, Schubert, Dvořák en Ives. De laatste is een van de eerste beroemde Amerikaanse componisten. Onze ‘huisschrijver’ Kees Jansen, brengt deze componisten en hun werken tot leven. Laat je inspireren, lees verder!
Talentvol duo
Beide musici zijn in de VS geboren en wonen nu in Nederland. Sarah Kapustin is actief als concertmeester van het Noord Nederlands Orkest en als kamer-musicus en soliste. Ze treedt ook vaak op met Amsterdam Sinfonietta en het Orpheus Chamber Orchestra in New York. Ze is hoofdvak-docente viool aan o.a. het ArtEZ Conservatorium in Zwolle.
Shuann Chai is een actieve en bezielende musicus, geprezen door muziekkritici voor haar uitvoeringen op zowel moderne als historische instrumenten. Ze treedt overal in Europa op, maar haar werkterrein omvat ook Azië en haar geboorteland, de VS.
Zij treden al jaren samen op en genieten van het samen spelen. Bekijk alvast een video!
Programma
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
Sonate voor piano en viool in G, KV 379
- Adagio – Allegro
- Tema: Andant ar. I
- Var. II
- Var. III
- Var. III
- Var. IV
- Var. V: Adagio
- Var. VI: Allegretto
Charles E. Ives (1874-1954)
Sonate nr. 4 voor viool en piano ‘Children’s Day at the Camp Meeting’
- Allegro (in a rather fast march time – most of the time)
- Largo – Allegro – Andante con spirito – Adagio cantabile – Largo cantablie
- Allegro – ‘At the River’ – Allegro molto
PAUZE
Antonín Dvořák (1841-1904)
Romantische Stücke op. 75 (B.150)
- Allegro moderato
- Allegro maestoso
- Allegro appassionato
- Larghetto
Franz Schubert (1797-1828)
Fantasie voor piano en viool in C, op. posth. 159, D.934
- Andante molto
- Allegretto
- Andantino (Tema e Variazioni)
- Tempo I
- Allegro
- Allegretto
- Presto
Wolfgang Amadeus Mozart
Sonate voor piano en viool in G, KV 379
Meesterwerk gecomponeerd in zeer korte tijd
Over het ontstaan van deze sonate zijn we vrij nauwkeurig ingelicht door middel van een brief van Wolfgang aan zijn vader Leopold Mozart. Mozart werkte op dat moment nog aan het hof van de aartsbisschop te Salzburg. Om een of andere reden was hij afgereisd naar Wenen en liet van daaruit weten dat hij op korte termijn een aantal van zijn musici nodig had voor een kamermuziekconcert. Mozart had maar weinig muziek meegenomen, dus schreef hij zo snel hij kon een paar werken, een concertstuk voor viool en een beperkt aantal spelers, voor de violist Antonio Brunetti, een aria voor de castraat Franceso Ceccarelli, en een sonate voor hemzelf en Brunetti. Aan zijn vader schreef hij op 8 april 1781 dat hij het laatste stuk de avond ervoor had gecomponeerd tussen elf en twaalf. Omdat hij op tijd klaar wilde zijn schreef hij de vioolpartij uit, en sloeg hij de pianopartij voorlopig in zijn hoofd op. Aan de autograaf, die in Washington wordt bewaard, is af te leiden dat het echt zo gebeurd is
Het stuk is in zijn soort een meesterwerk. Het bestaat uit twee delen. De piano begint met een paar arpeggio-akkoorden, waaruit een rijk versierde melodie tevoorschijn komt. Na acht maten komt de viool erbij en omspeelt de piano de melodie met gebroken akkoorden, wan waaruit een prachtig passagespel voortvloeit. Het langzame deel eindig rustig en blijft staan op een D-akkoord.
Dan barst het opwindende Allegro los, in g-mineur. Doordat het stuk een aantal keren wordt stilgelegd lijkt het wat op de Storm-sonate van Beethoven. De doorwerking telt maar enkele maten en dan komt de reprise. Uit alles is duidelijk dat dit het expressieve middelpunt van de sonate is.
Het tweede deel is een thema – weer in G-majeur – met vijf variaties. Mozart werkt toe naar de vierde variatie in g-mineur, en de vijfde, die als tempoaanduiding Adagio heeft. Wanneer ook die geïmproviseerd klinkende variatie is afgerond sluit de sonate af met een herhaling van het thema en een korte coda.


Charles E. Ives
Sonate nr. 4 voor viool en piano ‘Children’s Day at the Camp Meeting’
Eerste belangrijke Amerikaanse componist
Stel, je bent als kind erg muzikaal, en je voelt er wel voor door te gaan in de muziek. Grote kans dat je vader, of een verstandige oom, tegen je zegt dat je dat beter maar niet kunt doen. Er is geen droog brood in te verdienen, en het blijft een onzeker bestaan, tenzij je tot de wereldtop hoort. In dat opzicht zou je kunnen zeggen dat de eerste Amerikaanse componist van betekenis Charles Ives zijn eigen ‘verstandige oom’ was. Hoewel hij als kind al van grote muzikaliteit blijk gaf en ook een studie muziek gevolgd had op de Yale University zag hij niet de muziek als zijn toekomstige broodwinning. Hij was bang te veel compromissen te moeten sluiten. Hij besloot het verzekeringswezen in te gaan, maar bleef in zijn vrije tijd wel componeren. Na een hartaanval in 1918 schreef hij echter weinig meer.
Moderner dan tijdgenoten en toch onbekender
De muziek van Ives – op bepaalde punten veel moderner dan die van zijn avantgardistische tijdgenoten Stravinski en Bartók – bleef lang onder de radar. Pas na de Tweede Wereldoorlog kreeg ze wat meer aandacht, en terecht. Van de vier vioolsonates is de laatste in 1916 geschreven voor een neefje, toen een jaar of elf oud. In vergelijking met de andere sonates is de kleur wat lichter. Om de herkenbaarheid voor Moss White Ives wat groter te maken grijpt oom Charles terug op een gebeurtenis uit zijn jeugd die bij de componist een heel positieve indruk had nagelaten, een zomerkamp, waarbij de kinderen met elkaar liederen zongen. Een van die liederen heeft Ives in deze sonate verwerkt. In Nederland is het bekend uit de ooit overbekende bundel van Johannes de Heer:
Zouden eenmaal wij ook komen,
Waar de levensstroom ontspringt,
En aan altoos groene zoomen
Christus’ kerk haar hallel zingt?
Antonín Dvořák
Romantische Stücke op. 75 (B.150)
Medio jaren 80 van de 19de eeuw woonde het gezin van Antonín Dvořák in hetzelfde huis als zijn schoonmoeder. Zij verhuurde ook een kamer aan een scheidkundestudent, ene Josef Kruis, die als amateur ook behoorlijk op zijn viool uit de voeten kon. Hij had les bij Jan Pelikán, violist in het orkest van het Nationale Theater in Praag. Het was een aardige jongen en Dvořák – van huis uit altviolist – besloot een vierdelig trio voor twee violen en altviool te schrijven voor Josef, Jan en hemzelf. Toen hij het af had bleek de vioolpartij die Dvořák voor Josef in gedachten had toch iets te hoog gegrepen te zijn, en hij besloot het werk om te zetten voor viool en piano. Het werd uitgegeven onder de naam Romantische Stücke. Het trio verdween naar de achtergrond en werd pas in 1938 weer ontdekt.
Het eerste deel, Allegro moderato, is een soort Lied ohne Worte: een mooie melodie op lange noten voor de viool, ondersteund door een hardnekkig motiefje in de piano. Het daaropvolgende Allegro maestoso heeft een ander, meer dramatisch karakter, door zowel de akkoorden bij de viool als de drukke figuren in de pianopartij. Het derde deel lijkt qua opzet wat op het eerste, en het Larghetto in een 9/8-maat dat het slot van de reeks vormt had eerder de titel Elegie (treurzang) of Ballade (vertelling).


Franz Schubert
Fantasie voor piano en viool in C, op. posth. 159, D.934
Een vreemd stuk volgens het publiek in 1827
Muziek voor viool en piano – of, zoals men het toen meestal aanduidde, piano en viool – is in Schuberts oeuvre niet dik gezaaid. Het gaat zegge en schrijve om de drie sonates op. 137, die ten onrechte zijn uitgegeven als sonatines, kleine sonates (de nummers 2 en 3 doen qua inhoud en omvang niet onder voor een gemiddelde Beethoven-sonate), een Sonate (Duo) in A, D. 574, een Rondo in b, D. 895 en de Fantasie in C. Dit laatste omvangrijke en veeleisende werk is geschreven in het late najaar van 1827, de tijd dat Schubert ook bezig was met Winterreise, de van ‘Todeslust’ zwangere liederencyclus. In januari 1828 is de fantasie ook in het publiek uitgevoerd, door de violist Josef Slavik en de pianist Carl Maria von Bocklet. Helaas, het werd geen succes. Men vond het stuk te lang en de structuur snapte men niet. Eigenlijk vond men het vooral een verontrustend stuk. Nu is dat geen slechte eigenschap van kunst dat het enige onrust in de kijker of de toehoorder teweegbrengt, maar voor Schubert was het niet zo leuk. Een beetje succes had hij wel kunnen gebruiken. Wat was er dan zo vreemd?
Het stuk begint met zachte tremolo’s in de piano, waarbij onduidelijk is of de toonsoort nu majeur of mineur is. De viool doet na enkele maten mee, in mineur, of nee, toch in majeur. Deze inleiding wordt na een korte cadens gevolgd door een Allegretto in a, met een soort Hongaarse kleuring. Viool en piano spelen deels in een dichte canon, hoewel het zeker geen meerstemmig stuk is. Na een middendeel in A komt het mineurgedeelte weer terug. Wanneer je denkt dat het dan is afgelopen moduleert Schubert naar fis en vervolgens naar Es, om pas te stoppen als je een logische overgang naar As kunt maken. Want dat heeft de componist nodig voor de kern van deze fantasie: een reeks van vier variaties op het door hem gecomponeerd lied ‘Sei mir gegrüβt!’, op een tekst van Friedrich Rückert. De eerste drie daarvan borduren voort op de viooltechniek van de toen ook in Wenen zeer populaire Nicólo Paganini, en in de vierde variatie horen we weer de tedere lyriek die bij het lied als zodanig past. Deze variatie eindigt met een cadens voor de viool, waarna de piano de tremolo’s van het begin weer oppakt, als overgang naar de finale. Dat wordt een soort militaire mars, zoals Schubert er meerdere voor piano à quatre-mains geschreven heeft. Toch kan hij het niet laten. Hij zwenkt nog even af naar As, en pakt het Rückert-lied nog even op, alvorens zich met een Presto naar het slot in C te spoeden.