Het uitnodigen van jong talent is een van de pijlers van de Concerten bij Kaarslicht. Andere jaren waren dat Niek Baar, Saskia Giorgini, Merel Vercammen, Dina Ivanova en Ella en Nicolas van Poucke. Dit seizoen is het podium voor Alexander Warenberg (1998) en Nikola Meeuwsen (2002).
Cellist sinds zijn vijfde
Alexander Warenberg komt uit een familie van professionele musici. Hij begon op zijn vijfde cello te spelen, en mocht al drie jaar later lessen volgen op het conservatorium van Amsterdam. Later volgde hij lessen bij diverse grootheden in binnen- en buitenland. In oktober 2016 won Alexander de eerste prijs én de publieksprijs bij de Cello Biënnale Competition in Amsterdam. Ook andere internationale prijzen vielen hem ten deel, waaronder die van het Grachtenfestival in 2021.
Zowel in het gewone concertleven als bij diverse beroemde festivals is Alexander een graag geziene gast. Hij bespeelt een cello van Alessandro D’Espine uit 1832, die daarvoor door Paul Tortelier bespeeld werd, in bruikleen van een lid van de Stretton Society.
21 jaar en reeds volwassen pianist
Pianist Nikola Meeuwsen is de afgelopen jaren uitgegroeid tot een volwassen pianist die alle kwaliteiten in zich verenigt om een geweldige muzikale toekomst voor zich te hebben.
Nadat hij het derde pianoconcert van Rachmaninov met Vladimir Horowitz hoorde, wist Nikola dat hij pianist wilde worden. Dat is gelukt. Nikola heeft al heel wat prijzen gewonnen. In augustus 2022 werd hem de Grachtenfestivalprijs overhandigd.
“Zijn gedachtengang is pure poëzie. Hij lijkt de tijd stil te zetten en heeft een fenomenaal gevoel voor timing. Met zijn spel geeft hij een inkijkje in zijn ziel.”
Net als andere ooit heel jong talenten, zoals Hannes Minnaar, verwachten we Nikola en Alexander in de toekomst nogmaals te verwelkomen. Ben bij het debuut van dit duo in Jisp op zaterdag 15 april. Reserveer!
Programma
Felix Mendelssohn-Bartholdy (1809-1847)
Sonate voor cello en piano nr. 2 in D Op.58
- Allegro vivace
- Allegretto scherzando
- Adagio
- Molto allegro e vivace
Johannes Brahms(1833-1896)
Sonate voor piano en cello nr.1 in e Op.38
- Allegro non troppo
- Allegretto quasi Menuetto – Trio
- Allegro
PAUZE
Franz Schubert (1797-1828)
Sonate voor arpeggione en piano in a, D.821
- Allegro moderato
- Adagio
- Allegretto
Felix Mendelssohn-Bartholdy
Sonate voor cello en piano nr. 2 in D Op.58
Zijn tweede cellosonate schreef Mendelssohn in 1841-1843. In een brief van november 1842 maakt hij er melding van dat hij er mee bezig is, en in juli 1843 wordt de sonate onder opusnummer 58 uitgegeven bij Kistner, Volgens sommigen is deze sonate zelfs deels in het toen meest geavanceerde vervoermiddel de trein geschreven! Mendelssohn ambieerde een functie in Berlijn en pendelde om die te bemachtigen heel wat keren heen en weer tussen zijn woonplaats Leipzig en Berlijn, en hij deed dat per trein.
Bewondering voor Bach
Zoals zoveel componisten gooide Mendelssohn niet veel weg: het hoofdthema van het eerste deel had hij wel eens gebruikt voor een pianosonate in G, die hij niet verder heeft kunnen of willen voltooien. Bijzondere vermelding verdient het derde deel. De piano speelt met breed uitwaaierende arpeggio’s een (eigen) koraalmelodie, en tussen de regels van het koraal speelt de cello een recitatiefachtige melodie, die ontleend is aan de Chromatische Fantasie en Fuga BWV 903 van Johann Sebastiaan Bach. Het is het zoveelste bewijs van Mendelssohns grote bewondering van Bach, én voor zijn eigen godsdienstige inslag.
De sonate is opgedragen aan Graaf Mateusz Wielhorski, een Russisch-Poolse cellist.
Johannes Brahms
Sonate voor piano en cello nr.1 in e Op.38
Brahms was een verwoed verzamelaar van autografen van muziek. Hij was dan ook dolblij toen zijn vriend Josef Gänsbacher voor hem het origineel van Schuberts lied Der Wanderer kon bemachtigen. Als dank droeg hij zijn eerste cellosonate aan hem op. Het was zijn eerste werk voor duo in de kamermuziek. Vermoedelijk wist hij van een andere vriend, die de schetsboeken van Beethoven voor uitgave gereed maakte, dat laatstgenoemde in de tijd dat hij aan zijn zesde symfonie werkte ook plannen had voor een cellosonate in e, met een fugatisch slotdeel. Anderzijds lopen er ook lijntjes naar een cellosonate in dezelfde toonsoort (en met hetzelfde opusnummer!) van de cellist-componist Bernhard Romberg.
Geschreven in drie jaren
Deze cellosonate was bepaald geen bevlieging van Brahms. Al in 1862 was hij er aan begonnen. Aanvankelijk schreef hij de eerste twee delen, die hij wilde laten volgen door een Adagio affetuoso. Het totaal bevredigde hem echter niet, en hij legde het geheel weer terzijde. Pas drie jaar later pakte hij het werk weer op, en schreef hij de finale.
’Dan bof je maar!’
Opvallend is dat Brahms een grote voorliefde heeft voor het middenregister, zowel op de piano als ook voor de cello. Misschien dat hij daarom niet eerst een vioolsonate schreef, waarbij je als componist er niet aan ontkomt de viool voortdurend boven de pianopartij te laten zingen. De cello, die steeds tussen de pianopartij door speelt, is dan geschikter voor Brahms’ muzikale idee. Voor cellisten is dat natuurlijk niet altijd leuk. Het verhaal gaat dat toen een bevriende cellist bezig was met het fugatische laatste deel hij zich bij Brahms beklaagde: ‘Ik kan mezelf niet eens horen!’ De wat stekelige Brahms zou geantwoord hebben: ’Dan bof je maar!’
Wie wat bewaart, heeft wat!
Hoewel de sonate natuurlijk prima past in het midden van de 19de eeuw grijpt Brahms terug op de eeuw daarvoor. Dat blijkt uit de keuze voor een menuet als tweede deel – zo ongeveer het elegantste wat Brahms ooit geschreven heeft – en een fugatisch derde deel. Typisch muziek voor een eeuw daarvoor, zeker als je bedenkt dat in het slotdeel ook een thema van Bachs Kunst der Fuge verstopt zit. Hoe het ook zij, Brahms voelde aan dat drie delen voor deze sonate genoeg was. De eerste openbare uitvoering vond pas plaats in 1871. Toen het werk weer wat later in Wenen hoorde uitvoeren was hij er zelf zo enthousiast over dat hij aan een tweede sonate voor deze bezetting begon. Toen kwam dat terzijde gelegde Adagio affetuoso weer van pas. Wie wat bewaart, heeft wat!
Franz Schubert
Sonate voor arpeggione en piano in a, D.821
De arpeggione is een in 1824 door Joh. Georg Staufer uit Wenen geïntroduceerd strijkinstrument waarvan de klankkast, de gebogen hals en de zes enkele snaren ongeveer gelijk zijn aan die van de gitaar. De arpeggione, of liefdesgitaar is in wezen een basviool met gitaarstemming en er is blijkbaar nooit andere muziek voor geschreven dan de Arpeggione-sonate van Schubert. Zijn sonate was altijd dankbare kost voor cellisten, al hebben ook altviolisten en veel andere instrumenten – contrabas, houtblazers, gitaren – er in bewerkingen dankbaar van gebruikt gemaakt, soms zelfs met orkestbegeleiding.
Geschreven voor een gitarist
Het gaat hier om de vreemdste eend in de bijt van Schuberts kamermuziek. De gitarist Vincenz Schuster schijnt destijds ongeveer de enige te zijn geweest die de arpeggione op professioneel niveau bespeelde. Nog in datzelfde jaar 1824 bestelde hij bij Schubert een werk om op hoog niveau succes te hebben. Wanneer deze niet de onderhavige sonate had gecomponeerd, was het instrument al lang vergeten.
Het resultaat was een prachtige driedelige sonate in a-klein die tegenwoordig, zoals ook nu weer blijkt, vooral door cellisten wordt gekoesterd.
Schubertiaans
Als zodanig blijft het stuk nog steeds wat onderschat. In de rechterhand moet de nodige bravoure worden getoond, meteen al in de beginmelodie die typisch Schubertiaans wordt gekenmerkt door een mengeling van zwier en melancholie. Een prachtig adagio, zo’n Schubertiaanse liedmelodie, voert naar een thematisch rijk, maar verder niet geheel uitgewerkt allegretto.