Van de cello wordt wel gezegd dat het als instrument de menselijke stem het dichtst benadert. Geen wonder dat tal van liederen ook voor cello zijn bewerkt. Dit programma bevat een aantal van deze liederen. Van Schumann is bekend dat hij uitblonk als liedcomponist. Minder bekend is dat ook Rachmaniniov en Tsjaikovski liederen schreven. Ze kozen daarvoor – net als Schumann – teksten van beroemde dichters, als Heine, Poesjkin en Goethe.
Guastavino – wel aangeduid als de Latijns-Amerikaanse Schubert – koos voor zijn cyclus van 12 volkswijsjes uiteraard anonieme poëzie.
Het zeer getalenteerde en gedreven Duo Verzaro speelt 23 maart onderstaand programma. Er zijn nog kaarten, kom ook!
Robert Schumann (1810-1856) – Fantasiestücke opus 73 (1849)
Zart und mit Ausdruck
Lebhaft, leicht
Rasch und mit Feuer
Robert Schumann, uit Myrthen op. 25: nr. 24 ‘Du bist wie eine Blume’ (H. Heine)
Carlos Guastavino (1912-2000), uit 12 Canciones populares: nr. 6 ‘Pampamapa’ (trad.)
Nikolaj Jakovlevitsj Mjaskovski (1881-1950), Sonate voor cello en piano nr.1 in D opus 12 (1911, rev. 1930-31)
Adagio – Andante
Allegro passionato – Molto più lento – Tranquillo – Moderato – Pchissimo più animando – Allegro – Molto largamente – Tempo I – Più lento – Molto passionato – Poco meno allegro, pesante – Andante – Adagio
Sergei Rachmaninov (1873-1943), uit Zes liederen op. 4: nr. 4 ‘Zing niet voor mij, mooi meisje’ (A. Poesjkin)
Pjotr Iljitsj Tchaikovsky (840-1893), uit Zes liederen op. 6: nr. 6 ‘Nur wie die Sehnsucht kennt’ (J.W. von Goethe)
Felix Mendelssohn-Bartholdy (1809-1847), Sonate nr. 2 in D op. 58 (1842-43)
Allegro assai vivace
Allegretto scherzando
Adagio
Molto allegro e vivace
Over iedere componist is wel iets te vertellen. Lees verder en maak kennis.
Robert Schumann was een bevlogen componist en muziekcriticus. Hij had veel gevoel voor poëzie en andere literatuur – zijn vader had een boekhandel in Zwickau, Saksen – maar voor alles was hij een romanticus. Hij stelde, geheel in de geest van zijn tijd, het gevoel boven alles, en in zijn muziek verklankte hij zijn gevoelens. We kunnen vaststellen dat zijn emoties nog al eens in een achtbaan zaten, om met Goethe te spreken ‘Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt’.
Ook zijn Fantasiestücke op. 73 leggen daar getuigenis van af. Het eerste, in a-klein, begint wat dromerig, een tikje melancholiek, maar eindigt in een fier A-groot. Dat is ook de toonsoort van nummer 2, een energiek en positief gestemd stuk. In het midden moduleert de muziek naar F-groot en gaat de cello een dialoog in chromatische triolen aan met de piano. Ook het slotstuk staat in A-groot. Het zindert van passie, tot op de rand van de waanzin. Het stuk drijft de uitvoerenden tot het uiterste, zeker waar Schumann tegen het einde het tempo opvoert: ‘schneller und schneller’.
Schumann schreef de drie stukken in twee dagen tijd. Pas toen hij ze uitgaf, kregen ze de titel Fantasiestücke, een aanduiding waarop de componist dol was: ze veroorloofde hem zich vrijer in de vorm te bewegen dan wanneer hij een andere titel had gekozen. En die vrijheid, dat was precies wat hij nodig had.
Mjaskovski is een componist die in ons land geen grote bekendheid geniet. Toch is hij voor het Russische muziekleven van grote betekenis geweest. Hoewel hij eigenlijk voorbestemd leek voor een carrière in het leger koos hij voor de muziek. Pas op 25-jarige leeftijd werd hij toegelaten tot het conservatorium van St. Petersburg, waar hij les kreeg van Glazoenov en Rimski-Korsakov. Daar leerde hij ook de tien jaar jongere Prokofiev kennen, met wie hij altijd bevriend zou blijven.
Als componist was Mjaskovski geen groot vernieuwer, hoewel hij de muziek van Stravinski en Prokofiev zeker kon waarderen, en zich positief uitliet over de muziek van radicale vernieuwers als Schönberg en Berg. Na de Russische Revolutie moest hij keuzes maken. Om te kunnen blijven publiceren moest zijn muziek de Partij natuurlijk behagen. Maar terwijl mannen als Sjostakovitsj zich af en toe openlijk verzetten tegen de door de politiek opgelegde compositieregels deed Mjaskovski dat meer impliciet. Zoals hij het zelf uitdrukte, toen hij sprak over zijn 27 symfonieën: ‘De even nummers zijn voor de Partij, de oneven voor mezelf.’
De eerste cellosonate dateert echter nog van vóór deze tijd en draagt nog alle kenmerken van de late romantiek: tempowisselingen, toonsoortwisselingen, heftige passages afgewisseld met gevoelvolle, kortom alles wat hij in zijn voorgangers Tsjaikovski, Tanejev, Glière en Glazoenov bewonderde. De sonate heeft twee delen, en aan het eind van het tweede deel horen we na veel omzwervingen het begin van het eerste weer letterlijk terug
Mendelssohns tweede cellosonate hoort echt bij zijn rijpere werken. Ze is geschreven in de tijd van november 1842 – toen maakte hij in een brief gewag ervan – tot het late voorjaar van 1843. In juli 1843 werd de sonate uitgegeven. Hij droeg hem op aan de Russisch-Poolse graaf Wielhorski.
Het hoofdthema van het eerste deel had Mendelssohn al eerder willen gebruiken, in een pianosonate, die nooit voltooid werd. Het tweede deel is een scherzo in b-klein van een lichtvoetigheid waar Mendelssohn patent op gehad schijnt te hebben.
In het derde deel horen we zijn grote bewondering voor zijn verre voorganger in Leipzig, Johann Sebastian Bach. De piano brengt een koraal ten gehore dat zomaar van Bach zou kunnen zijn, terwijl de cello figuren daarboven speelt die ontleend lijken aan Bachs Chromatische Fantasie en Fuga BWV 903.
Het slotdeel, dat zonder overgang voortvloeit uit het langzame deel, heeft alles wat karakteristiek is voor Mendelssohns muziek: virtuositeit, wervelend, maar met een gedegen opbouw, en afwisseling van thema’s, lichtheid en ‘bij Mendelssohn schijnt altijd de zon’.
Nieuwsgierig naar het duo die dit programma speelt? Lees hier meer Duo Verzaro.