Zaterdag 18 februari treedt Duo Blaak op, piano vierhandig. De broers Martijn en Stefan Blaak spelen al jaren samen.

De gebroeders Blaak zijn de eerste pianisten in Nederland die als pianoduo afstudeerden aan het conservatorium. En dan ook nog met de hoogst mogelijke cijfers. Inmiddels spelen ze op vele plaatsen in de wereld en hebben ze diverse prijzen in de wacht gesleept.

Quatre-mains-spel vraagt veel van de pianisten. Handen, voeten, vingers, lichamen alles zit dicht op elkaar. Dit duo is hier heel bedreven in en zijn uitstekend op elkaar ingesteld! Muzikaal genot, speelplezier en een visueel spektakel kunt u allemaal beleven bij deze twee musici. Bekijk deze video en en beleef het zelf!

Veel componisten – en niet de minste – schreven graag voor piano vierhandig. Natuurlijk kan dat heel genoeglijk zijn, maar als Mozart, Schubert, Schumann en Ravel zich wijden aan dit genre gebeurt er iets bijzonders. Jij kan er bij zijn.

Er zijn nog kaarten voor dit concert op zaterdag 18 februari.

Kees Jansen

Onderstaande tekst is geschreven door Kees Jansen.

Programma

Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
Sonate in C, KV 521
1.     Allegro
2.     Andante
3.     Allegretto

Franz Schubert (1797-1828)
Grand Rondeau in A op. 107, D951
Allegretto quasi andantino

PAUZE

Robert Schumann (1810-1856)
Bilder aus Osten op. 66
1.     Lebhaft
2.     Nicht schnell und sehr gesangvoll zu spielen
3.     Im Volkston
4.     Nicht schnell
5.     Lebhaft
6.     Reuig, andächtig

Maurice Ravel (1875-1937)
La Valse. Poème chorégrafique pour Orchestre (transcriptie door Lucien Garban)
Mouvement de valse Viennoise

Wolfgang Mozart, Sonate in C, KV 521

Amoureuze bijgedachten

In het omvangrijke oeuvre van Mozart nemen de werken voor piano vierhandig geen grote, maar wel een waardevolle plaats in. Er zijn wat jeugdwerken bekend, de vroegste uit 1765, en twee vrolijke sonates uit 1772-1773. In de jaren 80 schreef hij nog een variatiereeks, een fuga en drie meer substantiële sonates voor deze bezetting, niet altijd vrij van amoureuze bijgedachten, zoals blijkt uit het kruiselings laten spelen van de linkerhand van de rechterpianist(e), bijvoorbeeld zijn leerlinge Josepha von Auernhammer, en de rechterhand van de linkerpianist, i.c. Mozart zelf.

Werk met heel subtiel karakter

De sonate in C KV 521 is genoteerd in 1787. In de tijd dat Mozart aan deze sonate werkte had hij ook zijn belangrijkste strijkkwintetten onderhanden. Dat zijn serieuze werken, misschien niet eens zwaarmoedig of iets dergelijks, maar wel serieus in de zin dat Mozart meer dan gewone aandacht besteedde aan de opbouw, en de sfeer die zijn muziek moest teweegbrengen. Bij deze sonate schrijft hij dat ook. Hij stuurde op de dag van de voltooiing – de dag waarop hij het bericht kreeg van het overlijden van zijn vader Leopold – een kopie van het stuk naar zijn vriend Gottfried von Jacquin, waarbij hij hem vraagt het stuk aan zijn zus Franziska te geven. ‘Laat ze er gauw mee aan de slag gaan, want het is best moeilijk!’ voegde hij er aan toe. Die moeilijkheid zat hem niet alleen in de technische eisen die het werk stelt, maar vooral in het subtiele karakter.

Eine kleine Nachtmusik

Vergelijk het werk in dat opzicht maar met Eine kleine Nachtmusik, KV 525 van twee maanden later: ogenschijnlijk luchtig en vrolijk, met steeds die imitaties tussen de linker- en de rachterkant, maar met de ernstige ondertoon van de ook als mens gerijpte componist. Datzelfde tref je in deze mate niet in veel andere klavierwerken van Mozart aan.

Een jaar later werd de sonate in druk uitgebracht. Hij was, zoals je zou verwachten opgedragen aan Franzeska von Jacquin, maar aan Nanette en Babette Natorp, vriendinnen van de Jacquins. Toch hoeven we geen medelijden met Franzeska te hebben: aan haar was een van Mozart fraaiste kamermuziekwerken opgedragen, het Kegelstatt Trio KV 498.

Mozart
Schubert

Franz Schubert, Grand Rondeau in A op. 107, D951

Dé quatre-mains componist?

Afgezien van wat jeugdwerkjes heeft Schubert vooral vanaf 1818 veel muziek voor piano à quatre mains geschreven. Kennelijk vond hij het een prettig genre, want de lijst telt vanaf dat jaar niet minder dan dertig werken voor deze bezetting. Het rondo D951 dateert uit het laatste jaar van zijn korte leven. Dat was een uitermate productief jaar, en het beste van zijn levenswerk is hier te vinden.

‘De grootste, heerlijkste en meest geniale melodiebedenker van de muziekgeschiedenis’

Daar hoort zeker ook dit rondo bij. Het is het laatste werk van zijn hand voor piano vierhandig. Ook hier bewijst Schubert dat hij ‘de grootste, heerlijkste en meest geniale melodiebedenker van de muziekgeschiedenis’ was (Joachim Kaiser). Het begint met zo’n ogenschijnlijk simpel melodietje, een volksliedje haast, maar dat wordt gaandeweg omspeeld, ontwikkeld, en verrijkt. De ene inval volgt op de andere, tot er een tweede thema in de dominanttoonsoort volgt, dat in de rest nog een belangrijk rol zal spelen. Ja, het is een rondo, en dat is ook te horen, maar daarnaast vindt een ontwikkeling van de thema’s plaats zoals je die in een sonate aantreft. En hoe vrolijk het ook allemaal lijkt, vlak voor het eind komt er nog een ‘blue note’, als een kleine schaduw over dit zonnige tafereel, alsof dit mooie leven altijd weer door de dood wordt aangeraakt.

Robert Schumann, Bilder aus Osten op. 66

Geinspireerd door Oosterse poëzie

In de loop van de negentiende eeuw werd Oosterse poëzie in Duitsland populair, mede door Goethes West-östlicher Divan, een verzameling gedichten, geïnspireerd op de Perzische dichter Hafez. Schumann, die zelf een uitstekende literaire smaak had, heeft meerdere van deze gedichten getoonzet. Ook van Friedrich Rückerts Die Makamen des Hariri (Vertellingen van Hariri, 1826) was hij zeer onder de indruk. Hij schrijft er zelf over dat hij tijdens het componeren van zijn op. 66 steeds die vertellingen in gedachten had, maar dat zeker de eerste vijf nummers geen illustratie van afzonderlijke geschiedenissen zijn. Ze geven eerder een sfeer aan dan een gebeurtenis, een persoon of een verhaal. Alleen nummer 6 zou volgens Schumann wel als een illustratie bij het laatste verhaal uit de bundel gezien kunnen worden.

Exotische melodiën?

Niettemin zijn in het exemplaar van Die Makamen uit de nalatenschap van Schumann van de meer dan dertig vertellingen er precies zes aangekruist, en heeft hij de bundel pianostukken Bilder aus Osten genoemd. Schumann vond zelf dat de muziek op zijn toehoorders wellicht wat vreemd zou overkomen, exotisch zelfs. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dat wel meevalt. Het zijn mooie, Schumanneske stukken, maar voor echt oosterse moest men nog wachten op Saint-Saëns’ Suite Algérienne, Koechlins Les heures persanes of – voor zover het quatre-mains-muziek betreft – op delen uit Ravels Ma mère l’Oye.

Schumann droeg zijn op. 66 op aan een goede vriendin van de familie, Lida Bendemann. Schumann was zelf kennelijk wel tevreden over dit werk: hij heeft het zelf later georkestreerd.

Robert Schumann
Ravel

Maurice Ravel, La Valse. Poème chorégrafique pour Orchestre

De Russische edelman Sergei Diaghilev heeft veel betekend voor het Europese muziekleven. Met zijn Ballets Russes reisde hij door Europa en zijn zakelijk instinct zorgde er voor dat er aan diverse componisten opdrachten konden worden verstrekt. Het bekendst is natuurlijk zijn verhouding met Stravinski, die leidde tot diens prachtige en schokkende balletten, l’Oiseau de feu, Petrouchka en Le sacre du printemps.

Ook Ravel heeft zaken gedaan met Diaghilev. Na de opdracht voor Daphnis et Chloé (1912) kreeg Ravel het verzoek iets met de Weense wals te doen. Dat was een kolfje naar zijn hand: al in 1906 had hij schetsen gemaakt voor een symfonisch gedicht Wien, en die kon hij nu verder uitwerken. Hij stelde zich een balzaal in Wenen voor, 1855, aan het keizerlijk hof. Toen hij het stuk af had en het samen met Marcelle Meyer op twee piano’s voor Diaghilev voorspeelde was laatstgenoemde niet tevreden. ‘Dit is een prachtig werk, maar het is geen ballet. Het is het portret, een schilderij van een ballet’, was zijn commentaar. Toch werd het werk uitgevoerd, voor het eerst in 1920, maar zonder dansers. En dat Diaghilev zich ook wel kon vergissen bleek in 1929, toen de bekende danseres Ida Rubinstein in de Parijse Opéra er wel degelijk op bleek te kunnen dansen.

La Valse bestaat kort gezegd uit twee grote crescendo’s op walsthema’s, waarvan de tweede uitloopt op een soort zelfvernietiging.

Blijf op de hoogte

Ontvang onze nieuwsbrief! 

Je ontvangt een mail om de inschrijving te bevestigen.