Pers en publiek beschrijven Hannes Minnaar als een pianist die de essentie van de muziek weet over te brengen. Ze prijzen zijn spontaniteit, natuurlijk spel en ongedwongenheid, die niet in oppervlakkigheid verzandt. Naar aanleiding van zijn recital in de Amsterdamse serie Meesterpianisten in 2019 – als eerste Nederlander in tweeëntwintig jaar – schreef NRC dat zijn spel ‘vrij is van bluf en branie en te allen tijde de muziek dient’.

Weinig musici hebben een zo breed repertoire als Minnaar, en brengen dat op zo’n hoog niveau ten gehore. Hannes Minnaar staat dit concertseizoen vijfmaal op het podium van Het Concertgebouw. Dit concert in Jisp een mooie gelegenheid om in de buurt te genieten van zijn spel.

Zaterdag 23 september speelt meesterpianist Hannes Minnaar – niet voor het eerst in Jisp – stukken van Schubert (Wandererfantasie),  Bartók
(In de open lucht) en Chopin (Preludes). Lees meer over deze werken en componisten. 

Een prachtig begin van een nieuw seizoen!

Kees Jansen

Onderstaande tekst is geschreven door Kees Jansen.

Programma

Franz Schubert (1797-1828)
Fantasie in C, D.760 ‘Wandererfantasie’ (1822)

  • Allegro con fuoco ma non troppo
  • Adagio
  • Presto
  • Allegro


Béla Bartók (1881-1945)

A szabad levegön (In de buitenlucht), Sz. 81 (1926)

  • Dobokkal és Fuvolaval (met trommels en fluiten)
  • Pesante
  • Barkarola: Andante
  • Müzett: Moderato
  • Az éj hangjai (Muziek van de nacht): Lento
  • Üldözes (De achtervolging): Presto

PAUZE

Frédéric Chopin (1810-1849)
24 Préludes op. 28

1.     Agitato (C)
2.     Lento (a)
3.     Vivace (G)
4.     Largo (e)
5.     Molto allegro (D)
6.     Lento assai (b)
7.     Andantino (A)
8.     Molto agitato (fis)
9.     Largo (E)
10.  Molto allegro (cis)
11.  Vivace (B)
12.  Presto (gis)

13.  Lento (Fis)
14.  Allegro (es)
15.  Sostenuto (Des)
16.  Presto con fuoco (bes)
17.  Allegretto (As)
18.  Molto allegro (f)
19.  Vivace (Es)
20.  Largo (c)
21.  Cantabile (Bes)
22.  Molto agitato (g)
23.  Moderato (F)
24.  Allegro appassionato (d)

Franz Schubert
Fantasie in C, D.760 ‘Wandererfantasie’ (1822)

Vooruitstrevend werk uit Schuberts crisistijd

De Wandererfantasie neemt in het oeuvre voor piano van Schubert een aparte plaats in. Het is ongetwijfeld zijn meest monumentale pianowerk en behoort tot de werken uit een tijd waarin Schubert een crisis doormaakte, 1822-23.

Het is ontstaan in het zelfde jaar als de sonate op. 111 van Ludwig van Beethoven, en net als dit werk grijpt de Wandererfantasie ver vooruit. Dat blijkt vooral uit het feit dat Schubert met een soort kiemcel werkte: één motief fungeert als muzikale kern voor het hele werk. Dat idee zou pas decennia later opgepakt worden door componisten als Liszt in zijn symfonische gedichten (vanaf 1848)  en Franck in bijvoorbeeld zijn Grand Pièce Symphonique voor orgel (1862). De fantasie ontleent zijn bijnaam – niet van Schubert zelf! – juist aan dit motief, dat afkomstig is uit het lied Der Wanderer op. 4 nr. 1, D.489, uit 1816, op een tekst van de koopman-schrijver-dichter Georg Philipp Schmidt von Lübeck. De verwantschap met dat lied blijkt het duidelijkst uit het thema van het tweede deel. Het is een vrije variatiereeks op de regel ‘Die Sonne dünkt mich hier so kalt, die Blüte welk, dat Leben alt.’ Het lied is een typisch ‘Weltschmerz’-lied. Het eindigt met de sombere regel ‘Dort wo du nicht bist, dort ist das Glück.’

Het laatste deel van de fantasie lijkt een fuga te worden, maar Schubert laat het werk uitlopen op een uitermate virtuoos spel rond het ritmische motief van een kwart en twee achtsten.

Pianistisch uitdagend

Ook vanuit pianistisch oogpunt is de compositie interessant. Hoewel Schubert zelf geen briljant pianist was en volgens zijn eigen oordeel het stuk zelf niet naar behoren kon spelen, zoekt hij hier de grenzen op van wat in zijn tijd op een piano mogelijk werd geacht. Het lijkt een beetje op de Hammerklavier-sonate op. 116 van Beethoven: het klavier is eigenlijk te klein voor zo’n werk met orkestrale proporties. Liszt heeft dat gezien en maakte er een pianoconcert van (S.366) en een versie voor twee piano’s (S.653).

De Wandererfantasie is een van de weinig werken die door een uitgever, in dit geval Cappi & Diabelli, Wenen, in de publiciteit zijn gebracht tijdens het leven van Schubert. De pers herkende dit meteen als een meesterwerk, en dat is het ook.

Schubert
Componist Béla Bartók

Béla Bartók
A szabad levegön (In de buitenlucht), Sz. 81 (1926)

Geïnspireerd door volksmuziek

Van Bartók is bekend dat hij zich graag liet inspireren door materiaal uit de volksmuziek van Oost-Europa. Dat betekent niet dat zijn werken complete melodieën bevatten die afkomstig zijn van het Hongaarse of Roemeense platteland. Hij verwerkt ritmes en motieven, maar een heel lied hoor je zelden. In zijn cyclus In de buitenlucht zit maar één letterlijk citaat, en wel in nr. 1. Daar maakt de componist gebruik van een kinderliedje dat als volgt gaat:

‘Torteltje, torteltje, waarom heb je bloed aan je pootje?
Een Turks kind verwondde mij, een Hongaars kind genas me weer
Met een fluitje, met een trom en met een rietviool’

Aan die laatste regel ontleent het muziekstuk van Bartók zijn titel.

Bij de Barcarolle moet je denken aan een Venetiaanse gondel, en bij de Musettes aan een soort – nu even niet goed gestemde – doedelzakken.

Herken de natuurgeluiden

Het nachtstuk verklankt het hele stuk door allerlei nachtelijke natuurgeluiden, zoals kikkers, krekels en schreeuwende uiltjes. Tussendoor klinken echter ook een koraalachtige melodie – een nachtelijk gebed? – en een fluitmelodietje. Aan het eind worden die laatste gecombineerd. Een lastig stuk. Opvallend is dat Bartók tegen zijn pianoleerlinge Maía Comensoli gezegd zou hebben dat een kikkertje meer of minder in dit stuk er niet zo op aan komt. Best wel bijzonder voor iemand die altijd heel precies was op de uitvoering van zijn stukken.

Het laatste stuk van de serie is een achtervolging. Het is sowieso een uitdaging voor de linkerhand, die steeds tegen drie achtsten een figuur van vijf noten moet spelen. Maar ook de rechterhand is niet mis. En dat razendsnel…

Frédéric Chopin
24 Préludes op. 28

Romantisch en abstract

Terwijl Chopin de romantische componist bij uitstek is, heeft hij nooit, zoals bijvoorbeeld Schumann of Grieg, zogeheten programmamuziek geschreven, waarin een met name genoemd verhaal of een ander buitenmuzikaal gegeven werd verklankt. Zijn muziek heeft altijd abstracte titels, zoals etude, sonate, mazurka, ballade, of prelude.

De preludes van Chopin worden wel gezien als een ‘schetsboek’, korte stukken, soms van minder dan een minuut, waarin een bepaalde muzikale gedachte is genoteerd. Ze zijn ontstaan tijdens het verblijf van Chopin en zijn veeleisende maîtresse George Sand op Mallorca in 1838. De ordening naar toonsoort heeft hij pas later aangebracht toen een en ander voor uitgave gereed gemaakt moest worden.

De preludes zijn geen ‘Präludien’ à la Bach, waarop bijvoorbeeld een fuga of een reeks dansen volgt. Deze preludes moeten meer als stemmingsstukken gezien worden. Wat Chopins opus echter gemeen heeft met het Wohltemperierte Klavier van Bach – behalve het gegeven dat elke majeur- en mineur toonsoort behandeld wordt – is dat het alle uithoeken van de menselijke ziel doorzoekt, van berusting tot woede, van doodsverlangen tot uitbundige vrolijkheid. En daarbij verrijkt hij ook nog eens de pianomuziek met nooit eerder gehoorde klanken en technieken.

Chopin

Blijf op de hoogte

Ontvang onze nieuwsbrief! 

Je ontvangt een mail om de inschrijving te bevestigen.