In de 17e eeuwse Lage Landen was een rijk cultureel leven. Beroemde schilders uit deze gouden eeuw waren Rembrandt en Vermeer. Op veel schilderijen van Johannes Vermeer zijn musicerende burgers afgebeeld, zoals de ‘gitaarspeelster’ en de ‘virginaalspeelster’.
Er zijn nog kaarten, reserveer voor zaterdag 20 november!
Programma
Cornelis Tymensz. Padbrué (ca. 1592-1670) (1641)
Synphonia in Nuptias Joannis Everswyn et Luciae Buys
Nicolaes à Kempis (ca.1600 – 1676)
Symphonia
Pieter Alewijnsz. de Vois (±1580? – 1654)
Fantasia
Francesco Corbetta (1616-1681)
Chaconne in C, Lanterlu
Jonker Jacob van Eyck (±1590-1657): Lanterlu
Johann Schop (1590-1667)
Uit ‘’t Uitnement Kabinet’ Courant, Ballet
Pieter van der Phaliezen (ca.1510-1573)
Diverse dansen voor gitaar
Jan Pietersz. Sweelinck (1562 – 1621)
Fantasia in d SwWV 258 (Fantasia Chromatica)
Jan Pietersz. Sweelinck (1562 – 1621)
Fantasia in d SwWV 258 (Fantasia Chromatica)
Nicolaes à Kempis
Symphonia
Pieter Alewijnsz. de Vois
Brande Yrlant
Johann Schop
Pavaen Lachrimae
Twee versies van ‘Aerdigh Martyntje’ door anoniem
(De Nederlanden, ca. 1650) en Francesco Corbetta
Philippe Van Wichel (1614 – 1675)
Sonata Quarta
Jonker Jacob van Eyck en Girolamo Frescobaldi (1583-1643)
Twee versies van ‘Courante Mars’
Jonker Jacob van Eyck uit ‘Der Fluyten Lusthof’
Repicavan, Bocxvoetje, Boffons
Cornelis Tymensz. Padbrué
De Haarlemse componist Cornelis Tymensz. Padbrué heeft meer teksten van Vondel op muziek gezet dan welke andere tijdgenoot ook. En Vondel wist op zijn beurt de muzikale activiteiten van Padbrué te waarderen. Hij schreef er een gedicht over dat hij de aansprekende titel ‘Deuntje’ meegaf. Hij droeg het vers van 28 regels aan de componist op, maar noemt hem verrassend genoeg Tijmen in plaats van Cornelis. Volgens Vondel is hij een tweede Orpheus, die ook de dieren kan boeien met zijn kunst. In de slotwoorden roept hij de componist op om er vooral mee door te gaan zijn teksten op muziek te zetten: ‘Wil je zingen, ik wil rijmen. / O genoeghelicke Tymen, / Zoo mijn zangk geen waarheid derft, / Ghy zult zingen, als ghy sterft’.
Voor het huwelijk van (zijn vrienden?) Joannis Everswyn en Luciæ Buys op 9 mei 1641 schreef Padbrué een ‘Synphonia’.
Pieter de Vois
Pieter de Vois was een leerling van Jan Pieterszoon Sweelinck en de muziekleraar van Constantijn Huygens. Sweelinck en hij waren enige tijd gezamenlijk verantwoordelijk voor het spelen van tafelmuziek in het stadhuis. De Vois bespeelde daar de viool, een hele prestatie, als je in aanmerking neemt dat hij blind was. In 1604 werd hij benoemd tot organist van de St Jacobskerk in Den Haag. Na het overlijden van Sweelinck in 1621 werd hem gevraagd om zijn oude leermeester op te volgen als organist van de Oude Kerk in Amsterdam. Helaas werd hij stevig onder druk gezet om in Den Haag te blijven. Daar overleed hij in 1654.
Francesco Corbetta
Francesco Corbetta heeft naam gemaakt als een Italiaans – naar eigen zeggen autodidacte – gitarist, leraar en componist. Het werkte aan het koninklijk hof van Lodewijk XIV in Parijs en vertrok daarna naar Londen. Daar trad hij niet alleen op als gitarist – een van de weinige zonder een luit-achtergrond – maar ook als exploitant van een soort roulette. De Engelse koning had hem daar een licentie voor verleend, die overigens weer werd ingetrokken toen Corbetta meende dat hij zo’n licentie ook kon doorverhuren. Hij wordt beschouwd als een van de grootste virtuozen van de barokgitaar. Hij publiceerde ook boeken over het gitaarspel, die ons inlichten over de manier waarop je op een gitaar een continuo-partij kan spelen.
De Chaconne is een 17e-eeuwse dans in driedelige maatsoort en van een gematigd tempo, die zich in de barokmuziek ontwikkelde tot een variatie op een steeds herhaalde basmelodie van vier of acht maten.
Jacob van Eyck
‘Der Fluyten Lusthof, beplant met Psalmen, Pavanen, Allemanden, Couranten, Balletten Airs, &c’. Dat was de weidse titel van een verzameling in twee delen waarin de blinde Jacob van Eyck, organist en beiaardier van de Domkerk in Utrecht zijn enorme hoeveelheid variaties en improvisaties voor blokfluit uitgaf. Het eerste deel verscheen in 1648/49 en het tweede in 1654. Hoewel, er zijn ook oudere exemplaren gevonden, en de bundel Euterpe oft Speel-Goddinne uit 1644 komt nagenoeg overeen met deel I van Der Fluyten Lusthof. De bundel werd met een eerbiedige opdracht aangeboden aan Constantijn Huygens, en was voorzien van een grepentabel, zowel voor de blokfluit als de dwarsfluit. Uit historische bronnen blijkt dat Van Eyck veel mensen wist te plezieren met zijn blokfluitspel. De stad Utrecht was zelfs bereid hem daarvoor 20 gulden per jaar te betalen! Een aardig detail: toen Theo Loevendie een opera schreef over een episode uit het leven van Spinoza (2014) kreeg op initiatief van Erik Bosgraaf Van Eyck daar een leuke bijrol in.
Philippe Van Wichel
Wie Philippe Van Wichel niet kende als componist hoeft zich niet te schamen. De man heeft maar een paar werken geschreven en die werden pas na zijn dood door zijn familie aan de openbaarheid prijsgegeven in de bundel Fascilus dulcedinis unius, duorum, trium, quatuor et quinque instrumentorum., Deze verzameling bevat een aantal sonaten voor één tot vijf instrumenten, voornamelijk violen en zinken, want dat waren de instrumenten waarmee Van Wichel aan het Brusselse hof van de toenmalige Oostenrijkse stadhouders zijn brood verdiende. Voor de duidelijkheid: een zink is een 17e-eeuws blaasinstrument dat net als een blokfluit vingergaten heeft, maar wordt aangeblazen als een trompet. De vorm verschilt nogal. Er bestaan zinken in verschillende stemmingen, en zowel rechte als kromme zinken en zelfs een beetje slangachtige exemplaren. Naast het werk-met-de-lange-naam zijn er nog drie triosonates van de hand van Van Wichel gevonden in de nationale bibliotheek van Frankrijk, in de zogeheten Codex Rost.
Pieter van der Phaliezen
De uitvinding van de boekdrukkunst aan het einde van de vijftiende eeuw was een revolutie in de informatievoorziening van die tijd, misschien te vergelijken met die van de huidige smartphone. Het was een gemakkelijk en snel voertuig voor nieuwe ideeën. Het is genoegzaam bekend hoe de kerkhervormer Maarten Luther handig gebruik maakte van dit middel om zijn theologische opvattingen in enkele maanden in heel Europa bekend te maken. Ook in de muziekgeschiedenis speelde de boekdrukkunst een niet snel te overschatten rol. Eén van de vroegste voorbeelden is Pieter van der Phaliezen (Petrus Phalesiu, Pierre Phalèse) uit Leuven. Hij begon een boekhandel en drukkerij en heeft talloze composities van anderen uitgegeven. Hij schroomde daarbij niet om ook roofdrukken te produceren: zonder de auteur of componist te betalen gebruikte een uitgever diens teksten of muziek en verdiende daar leuk aan. Officieel heeft hij zich nooit gemanifesteerd als componist, maar er zijn sterke aanwijzingen dat een aantal dansen voor luit en gitaar uit zijn eigen pen gevloeid zijn.
Nicolaes à Kempis
Van Nicolaes à Kempis is niet veel meer bekend dan dat hij in Brussel organist was. Van 1626 tot ongeveer 1670 bespeelde hij het orgel van de kathedraal van St. Michael en St. Goedele, tot zijn zoon Joannis Florentius het van hem overnam. Zijn werken zijn voor die tijd redelijk modern te noemen. Hij introduceerde in zijn vier boeken met sonates (1640-1649), die hij Symphniae noemde, de Italiaanse stijl in de Zuidelijke Nederlanden.
Johann Schop
Van Johann Schop, een Hamburgse violist en componist, heeft tegenwoordig bijna niemand meer gehoord. Toch was hij in zijn tijd wel een soort beroemdheid. Bij de officiële viering van de vrede van Münster werd een aantal stukken van zijn hand uitgevoerd. Zijn eigen vaardigheid op de viool leidde tot composities waarvoor je heel wat techniek in huis moest hebben om ze goed uit te kunnen voeren. Mozarts vader Leopold schreef een vioolmethode – ruim honderd jaar na de dood van Schop – waarin hij speciale aandacht besteedt aan de bijzonderheden van trillers in het werk van Schop. En één melodie van Schop kennen we allemaal: Jesu bleibet meine Freude, uit Cantate BWV 147 van Johann Sebastian Bach. Dat hij ook in Nederland bekendheid genoot blijkt ui het feit dat in de bundel ’t Uitnement Kabinet, uitgegeven in 1649 door Paulus Matthijsz. Te Amsterdam.
Jacob van Eyck
‘Der Fluyten Lusthof, beplant met Psalmen, Pavanen, Allemanden, Couranten, Balletten Airs, &c’. Dat was de weidse titel van een verzameling in twee delen waarin de blinde Jacob van Eyck, organist en beiaardier van de Domkerk in Utrecht zijn enorme hoeveelheid variaties en improvisaties voor blokfluit uitgaf. Het eerste deel verscheen in 1648/49 en het tweede in 1654. Hoewel, er zijn ook oudere exemplaren gevonden, en de bundel Euterpe oft Speel-Goddinne uit 1644 komt nagenoeg overeen met deel I van Der Fluyten Lusthof. De bundel werd met een eerbiedige opdracht aangeboden aan Constantijn Huygens, en was voorzien van een grepentabel, zowel voor de blokfluit als de dwarsfluit. Uit historische bronnen blijkt dat Van Eyck veel mensen wist te plezieren met zijn blokfluitspel. De stad Utrecht was zelfs bereid hem daarvoor 20 gulden per jaar te betalen! Een aardig detail: toen Theo Loevendie een opera schreef over een episode uit het leven van Spinoza (2014) kreeg op initiatief van Erik Bosgraaf Van Eyck daar een leuke bijrol in.
Girolamo Frescobaldi
Girolamo Frescobaldi heeft een groot deel van zijn leven gewerkt als organist van de St. Pieterskerk in Rome. Naast veel geestelijke werken schreef hij ook een bundel orgelmuziek, de Fiori Musicali uit 1635. Niemand minder dan Johann Sebastian Bach vond die muziek zo de moeite waard dat hij een exemplaar met de hand overschreef. De invloed van Frescobaldi op de ontwikkeling van de klaviermuziek is zeer groot geweest. Dit gebeurde door middel van de uitgaven ervan die onder zijn eigen toezicht tot stand kwamen, alsook door de trek van overwegend jonge musici naar hem toe die bij hem gestudeerd hebben.